-
1 Zug
〈m.; Zug(e)s, Züge〉4 trek, tocht7 trek, lijn ⇒ 〈 figuurlijk ook〉 gelaats-, karaktertrek8 discipline, orde9 dreef, gang♦voorbeelden:1 im falschen Zug sitzen • (a) in de verkeerde trein zitten; 〈 (b) informeel; figuurlijk〉 zich vergissender Zug ist abgefahren • (a) de trein is vertrokken; 〈 (b) informeel; figuurlijk〉 er valt niets meer aan te doendie Feuerwehr rückt mit vier Zügen aus • de brandweer rukt met vier colonnes uit3 der humanistische und der naturwissenschaftliche Zug des Gymnasiums • de alfa- en de bèta-afdeling van het gymnasiumim Zug sitzen, stehen • op de tocht zitten, staan〈 sport en spel〉 einige Züge rudern, schwimmen • een paar slagen roeien, zwemmendas Buch in einem Zug(e) durchlesen • het boek in één ruk, adem uitlezender Zug der Zeit • de trend, geest van de tijddie Brücke im Zuge der Straße • de brug in het verlengde van de straatim Zuge der Umstrukturierung • in het kader van de herstructureringin groben, großen Zügen • in grote lijnen〈 figuurlijk〉 im besten Zuge, gut im Zug sein • goed op dreef, gang zijn -
2 Zug in die Sache bringen
Zug in die Sache bringenWörterbuch Deutsch-Niederländisch > Zug in die Sache bringen
-
3 Schwung
〈m.; Schwung(e)s, Schwünge〉1 zwaai, draai ⇒ sprong, zwenk(ing)4 elan, vuur, enthousiasme ⇒ gloed, bezieling, fut♦voorbeelden:die Sache bekommt allmählich Schwung • er komt langzamerhand schot in de zaak〈 informeel〉 jemanden in Schwung bringen • iemand achter de vodden zitten, iemand aan het werk zetten〈 informeel〉 Schwung in eine Sache bringen, etwas in Schwung bringen • iets op gang brengen, vaart achter iets zettensein Geschäft in Schwung halten • ervoor zorgen dat de zaak goed looptder Sport hat ihn in Schwung gehalten • de sport heeft hem fit gehoudenin Schwung kommen, geraten • op gang komen, op dreef raken
Перевод: с немецкого на нидерландский
с нидерландского на немецкий- С нидерландского на:
- Немецкий
- С немецкого на:
- Нидерландский